bijdoen

Néerlandais

Étymologie

Composé de l´adverbe “bij” et du verbe “doen”.

Verbe

bijdoen transitif

Présent Prétérit
ik doe bij deed bij
jij doet bij
hij, zij, het doet bij
wij doen bij deden bij
jullie doen bij
zij doen bij
u doet bij deed bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben doen bijd bijgedaan
  1. Ajouter, joindre, adjoindre.
    • Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)

Synonymes

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 86,8 % des Flamands,
  • 69,4 % des Néerlandais.

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]