omzien

Néerlandais

Étymologie

Dérivé par préfixation de zien « voir ».

Verbe

omzien intransitif

Présent Prétérit
ik zie om zag om
jij ziet om
hij, zij, het ziet om
wij zien om zagen om
jullie zien om
zij zien om
u ziet om zag om
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zien omd omgezien
  1. Se retourner.

Synonymes

Proverbes et phrases toutes faites

  • oe wel en zie niet om (bien faire et laisser dire)

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,5 % des Flamands,
  • 97,8 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]