citroen

Voir aussi : Citroën

Néerlandais

Étymologie

Du français citron.

Nom commun

Nombre Singulier Pluriel
Nom citroen citroenen
Diminutif citroentje citroentjes

citroen het

  1. Citron.
    • De man vond de citroen zuur smaken.
      L'homme trouve le goût du citron acide.

Dérivés

  • appels voor citroenen verkopen
  • citroengeel
  • citroenzuur
  • citroenolie
  • citroensap
  • citroenschijf
  • iemand knollen voor citroenen verkopen
  • iemand uitknijpen als een citroen

Proverbes et phrases toutes faites

  • Hij wordt weggegooid als een uitgeknepen citroen.

Vocabulaire apparenté par le sens

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation

Voir aussi

  • citroen sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais) 

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]