bespotten

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “spotten”.

Verbe

bespotten transitif

Présent Prétérit
ik bespot bespotte
jij bespot
hij, zij, het bespot
wij bespotten bespotten
jullie bespotten
zij bespotten
u bespot bespotte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bespottend bespot
  1. Bafouer.
    • Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)

Synonymes

  • de spot drijven met
  • honen
  • spotten
  • voor de zot houden
  • zich vrolijk maken over

Apparentés étymologiques

  • bespottelijk

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,6 % des Flamands,
  • 99,1 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]