knikker
Néerlandais
Étymologie
- D’origine onomatopéique.
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | knikker | knikkers |
| Diminutif | knikkertje | knikkertjes |
knikker \Prononciation ?\ masculin
- Bille (pour jouer).
- (Sens figuré) er is kak aan de knikker / er is mot aan de knikker / er is stront aan de knikker / er is vuil aan de knikker
- il y a de l’eau dans le gaz
- (Sens figuré) er is kak aan de knikker / er is mot aan de knikker / er is stront aan de knikker / er is vuil aan de knikker
Synonymes
- marbel (Belgique)
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « knikker [Prononciation ?] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]