kaneel
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
kaneel \Prononciation ?\
Néerlandais
Étymologie
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | kaneel | — |
| Diminutif | — | — |
kaneel \kaːˈneːl\ masculin ou neutre
- (Cuisine) Cannelle.
Breng de melk aan de kook. Strooi al roerend de griesmeel erin en laat dit 5 minuten op een zacht vuur doorkoken. Roer het af en toe goed om. Strooi op het bord bruine suiker en kaneel naar smaak over de pap.
— (Berty van Essen, « Dikke griesmeelpap » in Studenten Kookboek, Van Dischoeck, 1981, page 125. → lire en ligne)- La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
En behalve dat Amalia er speculaas leerde eten – koek met nootmuskaat, kruidnagel en kaneel was nieuw voor haar – pikte ze heel wat Hollands op.
— (Matthias Rozemond, Amalia Prinses van Oranje, Luitingh-Sijthoff, Amsterdam, 2021,)- La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
Dérivés
- ceylonkaneel
- kaneelpoeder
- pijpkaneel
- poederkaneel
- kaneelappel
- kaneelboom
- kaneelstok
- kaneelsuiker
Dérivés dans d’autres langues
- Minderico : kaneel
- Créole des Îles Vierges : caneel
- Papiamento : kané
- Sranan : kaneri
- Hindoustani caribéen : kaneri
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,1 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « kaneel [Prononciation ?] »
Voir aussi
- kaneel sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)
Références
- « kaneel », dans Union de la langue néerlandaise, Woordenlijst Nederlandse Taal, 2015 → consulter cet ouvrage
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]