grens

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

grens \Prononciation ?\

  1. Frontière, limite.
    • Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)

Néerlandais

Étymologie

De l’allemand Grenze.

Nom commun

grens \Prononciation ?\ féminin/masculin

Nombre Singulier Pluriel
Nom grens grenzen
Diminutif - -
  1. Frontière, limite.
    • Over de grens gaan.
      Passer la frontière.
    • Een natuurlijke grens.
      Une frontière naturelle.
    • Hij is beroemd tot ver buiten de grenzen.
      Il est connu bien au-delà des frontières.
    • Grenzen zijn er om geopend te worden.
      Les frontières sont faites pour s’ouvrir.
    • (Sens figuré) Op de grens van leven en dood.
      Au seuil de la mort.
    • (Sens figuré) De productie heeft de grens van twee miljoen auto’s overschreden.
      La production a franchi le cap des deux millions de voitures.
    • (Sens figuré) De kritische grens.
      Le seuil critique.
    • (Sens figuré) Een grens trekken tussen twee begrippen.
      Marquer la limite entre deux concepts.
    • (Sens figuré) Binnen de grenzen van het mogelijke.
      Dans les limites du possible.
    • (Sens figuré) De werkloosheid heeft de grens van 10 procent overschreden.
      Le chômage a franchi la barre des 10 pour cent.
    • (Sens figuré) Alles heeft zijn grenzen.
      Tout a des limites.
    • (Sens figuré) Grenzen verleggen.
      Reculer les bornes, repousser les limites.
    • (Sens figuré) Een grens overschrijden.
      Dépasser les bornes.
    • (Sens figuré) De grens van de humor overschrijden.
      Dépasser les limites de l’humour.
    • (Sens figuré) Er zijn grenzen.
      Il y a des limites.
    • (Sens figuré) Er zijn grenzen aan de lichtgevoeligheid van kinderen.
      Il y a des bornes à la crédulité des enfants.
    • (Sens figuré) Zijn grenzen kennen.
      Connaître ses frontières, ses limites.

Synonymes

Dérivés

  • aanslaggrens
  • armoedegrens
  • benedengrens
  • binnengrens
  • boomgrens
  • bovengrens
  • buitengrens
  • datumgrens
  • dooigrens
  • elasticiteitsgrens
  • explosiegrens
  • fatsoensgrens
  • gehoorgrens
  • gemeentegrens
  • grensarbeider
  • grensbedrijf
  • grensbepaling
  • grensbewaker
  • grensbewaking
  • grensbewoner
  • grensboom
  • grensconflict
  • grenscontrole
  • grenscorrectie
  • grensdocument
  • grensdorp
  • grensexpeditie
  • grensganger
  • grensgebied
  • grensgemeente
  • grensgeval
  • grenshandel
  • grenshoek
  • grenshospitium
  • grensincident
  • grenskantoor
  • grenslaag
  • grensland
  • grenslijn
  • grenslinie
  • grensmuur
  • grensoorlog
  • grensovergang
  • grensoverschrijdend
  • grenspaal
  • grensplaats
  • grenspolitie
  • grenspost
  • grenspunt
  • grensrechter
  • grensregeling
  • grensrivier
  • grensscheiding
  • grensstad
  • grensstation
  • grenssteen
  • grensstreek
  • grenstraktaat
  • grensverandering
  • grensverleggend
  • grensvesting
  • grensvlak
  • grensvlakte
  • grensvolk
  • grenswaarde
  • grenswacht
  • grenswachter
  • grensweer
  • grenswetenschap
  • grenswisselkantoor
  • grenzeloos
  • haargrens
  • inkomensgrens
  • irritatiegrens
  • knikgrens
  • komgrens
  • landgrens
  • landsgrens
  • leeftijdsgrens
  • loongrens
  • milieugrens
  • nulgrens
  • Oder-Neissegrens
  • ondergrens
  • pijngrens
  • plaatgrens
  • premiegrens
  • prijsgrens
  • proportionaliteitsgrens
  • provinciegrens
  • rekgrens
  • rentabiliteitsgrens
  • rijksgrens
  • sneeuwgrens
  • stadsgrens
  • systeemgrens
  • taalgrens
  • tijdgrens
  • tolerantiegrens
  • twaalfmijlsgrens
  • vloeigrens
  • vorstgrens
  • welstandsgrens
  • woordgrens
  • zeegrens
  • ziekenfondsgrens
  • zuidgrens

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]