gebaar
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
gebaar \ɣǝ.ba:ɾ\
Dérivés
- brilgebaar
- gebaarmaking
- gebarenkunst
- gebarenpostzegel
- gebarenspel
- gebarenspeler
- gebarentaal
- gebarentolk
- gewoontegebaar
- handgebaar
- hoofdgebaar
- kerkgebaar
- muisgebaar
- multitouchgebaar
- prachtgebaar
- routinegebaar
- telgebaar
- verzoeningsgebaar
- wegwerpgebaar
Forme de verbe
gebaar \Prononciation ?\
- Première personne du singulier du présent de gebaren.
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,8 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « gebaar [Prononciation ?] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]