detecteren

Néerlandais

Étymologie

Du français détecter.

Verbe

detecteren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik detecteer detecteerde
jij detecteert
hij, zij, het detecteert
wij detecteren detecteerden
jullie detecteren
zij detecteren
u detecteert detecteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben detecterend gedetecteerd
  1. Détecter.

Dérivés

Apparentés étymologiques

  • kristaldetector
  • metaaldetector

Vocabulaire apparenté par le sens

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.


Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]