crediteren

Néerlandais

Étymologie

Du français créditer.

Verbe

crediteren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik crediteer crediteerde
jij crediteert
hij, zij, het crediteert
wij crediteren crediteerden
jullie crediteren
zij crediteren
u crediteert crediteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben crediterend gecrediteerd
  1. Créditer.
    • een rekening crediteren : créditer un compte.
    • een rekening voor een bedrag crediteren : porter un montant au crédit d’un compte.
    • iemand voor een bepaald bedrag crediteren : verser quelque chose au crédit de quelqu’un.

Synonymes

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,3 % des Flamands,
  • 97,0 % des Néerlandais.


Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]