bijeenpassen

Néerlandais

Étymologie

Composé de l´adverbe “bijeen” et du verbe “passen”.

Verbe

bijeenpassen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik pas bijeen paste bijeen
jij past bijeen
hij, zij, het past bijeen
wij passen bijeen pasten bijeen
jullie passen bijeen
zij passen bijeen
u past bijeen paste bijeen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben passen bijeend bijeengepast
  1. S'accorder, s'harmoniser, être d’accord.
    • Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)
  2. Se mettre d’accord, s'accorder, se mettre en humeur.
    • Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)

Synonymes

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)