architectuur
Néerlandais
Étymologie
- Du latin architectura (« architecture, construction »).
Nom commun
architectuur \aɾ.ʃi.tɛk.ty:ɾ\
- Architecture.
- Exemple d’utilisation manquant. (Ajouter)
Dérivés
- applicatiearchitectuur
- architecturaal
- architectuurfotografie
- architectuurgeschiedenis
- architectuurprijs
- binnenhuisarchitectuur
- computerarchitectuur
- data-architectuur
- enterprise-architectuur
- informatiearchitectuur
- interieurarchitectuur
- landschapsarchitectuur
- netwerkarchitectuur
- papierarchitectuur
- softwarearchitectuur
- tuinarchitectuur
- wederopbouwarchitectuur
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,0 % des Flamands,
- 98,6 % des Néerlandais.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « architectuur [aɾ.ʃi.tɛk.ty:ɾ] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal [≈ Reconnaissance du vocabulaire des Néerlandais et des Flamands 2013 : résultats de la grande enquête nationale sur les langues], Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 pages. → [archive du fichier pdf en ligne]