antwoorden
Néerlandais
Étymologie
- A rapprocher de l'allemand antworten, de même sens.
Verbe
| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | antwoord | antwoordde |
| jij | antwoordt | |
| hij, zij, het | antwoordt | |
| wij | antwoorden | antwoordden |
| jullie | antwoorden | |
| zij | antwoorden | |
| u | antwoordt | antwoordde |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | antwoordend | geantwoord |
antwoorden \Prononciation ?\ intransitif ou transitif
- Répondre.
- Gevat, ad rem antwoorden.
- Riposter, répliquer, rétorquer, repartir.
- U heeft gelijk, antwoordde hij.
- Vous avez raison, répondit-il.
- Hij wist niet wat hij moest antwoorden.
- Il ne savait que répondre.
- Gevat, ad rem antwoorden.
Synonymes
- reageren
- repliceren
Dérivés
- antwoordapparaat
- antwoordenvelop
- antwoordenveloppe
- antwoordkaart
- antwoordnummer
- antwoordtendentie
- beantwoorden
- verantwoorden
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « antwoorden ['ɑnt.ʋɔːɾ.dǝⁿ] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « antwoorden [Prononciation ?] »